30 augustus 2014
Blindschelders & Raadsman (verzorgde de workshops van Het Andere Gedicht) schrijft tot aan het poëziefestijn in oktober iedere maand een didactische column over het maken van poëzie met verstandelijk gehandicapten; met achtergrondinformatie, voorbeelden en nieuwe inzichten. Iedere column eindigt met een praktische, concrete tip. Blijf geïnspireerd, laat je voeden en verdiepen. Hieronder deel 2, over het werken met zware beperkingen.
‘Het is een mooi proces. Echt bijzonder. Maar voor ónze cliënten, onze jongen, onze doelgroep….’
Waar wij ook komen, wij ontmoeten mensen die denken dat het maken van gedichten niet mogelijk is voor hun clientèle of leerlingen. Bijna nooit is dat waar.
Jaren geleden kwam ik in België op een dagcentrum waar een groepje potentiële dichters op mij zat te wachten. Ze zaten keurig in een kring aan tafel en dronken net hun laatste slokjes koffie op. Ze waren er klaar voor. Ik gaf de begeleider een hand, gaf alle deelnemers een hand, totdat ik bij Geert kwam. Geert kon mij geen hand geven. Hij zat in een grote rolstoel, zijn hoofd hing een beetje naar voren. Ik groette hem en legde mijn hand even op zijn arm.
‘Hum’, zei hij. Zijn stem was laag en diep. Ik ging aan het hoofd van de tafel zitten en keek eens rond. Afwachtende, gespannen, vrolijke gezichten. Een kriebel in mijn buik.
‘Was de koffie lekker?’ vroeg ik, om maar ergens mee te beginnen. Er werd geknikt. Gelachen. Iemand vertelde dat vooral de koekjes lekker waren. Koekjes ja, dát is een onderwerp, dacht ik. Maar ik werd afgeleid. Geert zwaaide met zijn hoofd. De begeleider, Peer, zei:
‘Geert wil ook iets zeggen.’ Geert maakte geluiden. Harde, bonkige geluiden. Peer zei: ‘Wacht even Geert, niet zo snel.’ Geert maakte één reeks geluiden. Hij herhaalde dat een paar keer. Peer luisterde goed en vroeg toen: ‘Chocola?’ Geert knikte enthousiast. ‘Eet je graag chocola?’ vroeg Peer. Geert schudde wild zijn hoofd en wees met een schuddende hand naar de kopjes op tafel. ‘Je drínkt liever chocola!’, zei Peer. En weer knikte Geert enthousiast. ‘Drink je liever chocola dan koffie?’ vroeg Peer. Geert knikte wild. Het lege kopje op het blaadje van zijn rolstoel schudde er van mee. Ik hield even van Peer en schreef op: Ik drink liever chocola dan koffie. Ik las de zin aan Geert voor.
‘Is dat wat je wilde zeggen, Geert?’ Hij knikte. Ik keek naar het blaadje. Iets aan de zin zat mij dwars. ‘Mag ik iets aan je zin veranderen?’ vroeg ik aan Geert. Hij keek me aan vanonder zijn wenkbrauwen. ‘Luister maar eens,’ zei ik en las zijn zin twee keer voor, net even anders:
‘Ik drink liever chocola dan koffie of: Liever chocola dan koffie. Wat vind je beter klinken?’ Dat ging te snel. Zin voor zin las ik voor en liet hem reageren. Peer moest er om lachen. Het werd de laatste zin.
Ik keek de groep rond. Iedereen zat gespannen te luisteren.
‘Geert is alvast begonnen’, zei ik. ‘Geert maakt een gedicht.’ Een paar deelnemers klapten. ‘Hoe zit dat bij jullie, vroeg ik: houden jullie ook van chocola? En wanneer krijg je dat dan?’
Het werd een lange middag. Nadat iedereen iets had om over te schrijven en tekenen, ging ik verder met Geert. Woord voor woord schreven we over hoe hij ’s avonds altijd een kopje chocolade drinkt. En dat hij daar warm van wordt. Van binnen. Peer moest me vaak helpen, hij kende Geert beter en kon hem beter verstaan. Aan het einde van de middag las iedereen zijn gedicht voor. Ik las dat van Geert. Bij iedere zin knikte hij wild met zijn hoofd. Zijn mond ging ver open en hij lachte. Geert was trots.
Ik zag Geert terug op het poëziefestijn dat dat jaar werd georganiseerd. In zijn rolstoel. Op het podium. Zijn gedicht over chocola had de derde prijs gewonnen. Geert wist van gekkigheid niet waar hij zijn ledematen moest laten. Ik keek naar hem vanaf de tribune en was trots.
Dat je voor het maken van gedichten niet hoeft te kunnen schrijven is inmiddels wel algemeen bekend. Poëzie gaat over taal, over eigen taal. Schrijven is maar één van de aspecten van taal, dat kan prima omzeild worden. In de verdiepingsworkshop oefenden we uitgebreid met de typemachine. Maar ook tekenen bijvoorbeeld is een talige uiting. Of je eigen letters maken.
Dat je voor het maken van gedichten niet goed hoeft te kunnen praten, dat is nog niet bij iedereen doorgedrongen. Met horten en stoten maakte Geert zijn eerste gedicht. Peer is een fantastische begeleider en maakte er daarna nog vele met hem.
Werken met iemand als Geert vergt aanpassing en geduld. Ik had een les voorbereid die middag, met allerlei stapjes en opdrachten. Geert gooide dat plan overhoop. Was dat erg? Nee! Er werd fantastisch verteld, geluisterd en geapplaudisseerd. Iedereen schreef of maakte iets dat hij aan het einde graag wilde voorlezen en laten zien. Ik kreeg een grote doos Belgische bonbons mee aan het eind van de dag.
De tien stappen zoals beschreven in de webapp Het gedichtenlaboratorium zijn maar handvatten, hulpmiddelen. Het werkelijke proces vindt plaats in de interactie tussen de begeleider en de deelnemer, niet in de uitvoering van die stappen. Wanneer je contact hebt met iemand en werkelijk naar hem luistert, kijkt, hem werkelijk leest, dan kun je met diegene werken. En laat hij jou zien wie hij is.
Tip van de maand: hoe ga ik verder of hoe houd ik vol?
Hebben ze geen zin? Zet dat in! ‘Ik heb ook wel eens geen zin’, kun je vertellen. ‘Bijvoorbeeld om de kattenbak schoon te maken. Daar heb ik zo’n hekel aan…’ Vertel iets van jezelf, stel je open en anderen zullen daarin meegaan, beginnen te vertellen. Voor je het weet zit je in een vertelstroom en ben je begonnen, ook zonder zin.
© Blindschelders & Raadsman, augustus 2014
Dit blog is oorspronkelijk gepubliceerd op het kennisplatform van Special Arts.